Longkanker ontstaat meestal door roken. Slechts tien procent van de longkankerpatiënten heeft niet gerookt. Prof. dr. Harry de Koning heeft op basis van deze statistiek een hoog-risicogroep gedefinieerd. Zijn studie[1] bewijst dat preventief onderzoek ervoor zorgt dat meer patiënten de ziekte overleven. Prof. dr. De Koning is medisch geschoold, hoogleraar en plaatsvervangend hoofd van de afdeling gezondheidszorg in het Erasmus MC en houdt zich bezig met klinische evaluatie.
Nelson-studie
De Nelson-studie startte ongeveer vijftien jaar geleden. Mensen die meer dan vijfentwintig jaar elke dag een pakje of meer sigaretten rookten, kwamen in aanmerking voor de hoog-risicogroep. De 15.000 deelnemers werden verdeeld over een controlegroep die een reguliere aanpak onderging en een testgroep waarbij regelmatig een CT-scan van de longen werd gemaakt (Yousaf-Khan, Uraujh, et al. 2017).
Bij ongeveer bij 3 procent van de 15.000 mensen werd er longkanker ontdekt. Ongeveer 70 procent van de longkankerpatiënten in de testgroep werd gediagnosticeerd naar aanleiding van bevindingen op de CT-scans. De andere 30 procent en de patiënten uit de controlegroep bleken ongeveer vier jaar later gediagnosticeerd te worden met longkanker. In de testgroep is 20-25 procent minder mensen aan longkanker overleden. Dit verschil is te verklaren door de vroege diagnose en vroegtijdige behandeling (Yousaf-Khan, Uraujh, et al. 2017).
“Het probleem met longkanker is dat het bijna altijd in stadium III of IV wordt ontdekt. Op dat moment is genezing meestal niet meer mogelijk. Door het uitvoeren van preventieve CT-scans ontdekken wij de longkanker in een eerder stadium waardoor de kans dat een operatie kan worden uitgevoerd vele malen groter is. Het chirurgisch verwijderen van een (deel van de) kwab of long waar de tumor zich bevindt, verhoogt de kans op overleving van de ziekte significant. Niet alle therapie slaat aan, dus helaas gaan er nog steeds mensen dood aan longkanker, maar we kunnen een aanzienlijk percentage voorkomen door vroege diagnose.”